Sleurholts » Specials » Tia

TIA en herseninfarct

TIA en herseninfarct Een TIA (Transient Ischemic Attack) is een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen. Meestal duurt een TIA 5 tot 15 minuten, maar de definitie is gesteld op een periode korter dan 24 uur. Doordat de afsluiting tijdelijk is, is een TIA niet vast te stellen met aanvullend onderzoek zoals een CT, echo, of laboratoriumonderzoek. De diagnose TIA wordt gesteld op het verhaal, de anamnese. De oorzaak van een TIA kan liggen in cardiale ziekten (hartziekten), hoge bloeddruk/hypertensie, en afwijkingen in aantal cellen en stoffen in het bloed. Binnen vijf jaar na een TIA krijgt 35-50% een herseninfarct.

Symptomen/klachten van een TIA

De symptomen die door de TIA, de tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen, worden veroorzaakt, zijn afhankelijk van de plek waar in de hersenen de bloedvatafsluiting plaatsvindt. De klachten/symptomen ontstaan in een periode van seconden of minuten.
Symptomen die vaak voorkomen bij een TIA zijn:
  • Spraak (fatische) stoornissen
  • Geen gevoel of een doof gevoel (plaatselijk) in een deel van het lichaam
  • De helft van het gezichtsveld kunnen zien (hemianopsie)
  • Verlamming van een hand en arm, een been, of lichaamshelft
  • Met een oog niets kunnen zien (ameurosis fugax)
  • Dubbelzien
  • Dingen niet goed kunnen pakken
  • Geheugenstoornissen

Kortom allerlei gedeeltelijke functiestoornissen in cognitief functioneren, motorisch functioneren, en sensibel (gevoel) functioneren kunnen dor een TIA worden veroorzaakt. Ziektebeelden die geen TIA zijn, zijn bewustzijnsverlies zonder andere verschijnselen, duizeligheid zonder neurologische afwijkingen, plaatselijke epilepsie, en migraine. Binnen vijf jaar na een TIA krijgt 35-50% een herseninfarct. Van die 35-50% krijgt de helft binnen het eerste jaar na de TIA een herseninfarct, de rest dus later.

Mogelijke oorzaken voor een TIA

Oorzaken voor een TIA kunnen zijn (dezelfde als voor herseninfarcten):
  • Hoge bloeddruk
  • Embolien (stolsels) uit de arterie carotis interna (halssagader).
  • Ontstoken slagader(s) (arteriitiden). Een zweer (ulcus) in een arterieel bloedvat dat naar de hersenen loopt.
  • Verhoogde hoeveelheid eiwitten in het bloed (Polyglobulie).
  • Verhoogd aantal bloedplaatjes/trombocyten in het bloed (Trombocytose).
  • Verhoogd aantal rode bloedcellen in verhouding tot de rest van het bloed (verhoogde hematocriet).
  • Veel te hoog cholesterol.
  • Boezemfibrilleren (=atriumfibrilleren).
  • Slecht werkende hartklep (mitralisklep) door reuma (met name als dit samengaat met boezemfibrilleren).
  • Een doorgemaakt hartinfarct.
  • Aneurysma in een bloedvat van het harttussenschot.
  • Verhoogd homocystine in het het bloed en in de urine (Homocystinurie). Homocysteïne is een eiwit (aminozuur) dat gemaakt wordt uit methionine. Methionine is een zwavelbevattend essentieel aminozuur.
  • Te weinig proteine C. (Proteine C remt het stollingssysteem).
  • Te weinig proteïne S. (Proteïne C heeft proteïne S nodig om goed te kunnen werken).
  • Antitrombine-III-deficientie, een stof die trombine inactiveert. Trombine zet fibrinogeen om in fibrine, wat belangrijk is voor de bloedstolling. Bij een deficientie/tekort van antitrombine III wordt trombine te weinig geremd, waardoor er stolsels kunnen ontstaan.
  • Sinusitis frontalis.
  • Hersenvliesontsteking met pus.
  • Ontsteking van het mastoid bot (bij het oor).
  • Een infectie (koorts?).
  • Migraine.
  • Circulatiestoornis door ruimte innemende processen zoals een menigeoom of subduraal hematoom.

Onderzoek en behandeling van een TIA

Bovenstaande oorzaken kunnen onderzocht worden. Voor hartafwijkingen kan een ECG/hartfilmpje gemaakt worden. Voor vaatvernauwingen van de arterie carotis kan een echo worden gemaakt. Vaak wordt een CT of MRI gemaakt om eventuele afwijkingen in de hersenen c.q. bloedvaten van de hersenen vast te stellen. Tevens om eventueel eerder doorgemaakte onopgemerkte infarcten te constateren. Bloedwaarden kunnen bekeken worden op afwijkingen.

De behandeling van een TIA bestaat uit bloedverdunners en behandelen van een eventuele onderliggende oorzaak. Bijvoorbeeld bètablokkers bij boezemfibrillleren en bloeddrukverlagers bij hypertensie.
Bètablokker Metoprolol (Selokeen), werking en bijwerkingen

Bètablokker Metoprolol (Selokeen), werking en bijwerkingen

Bètablokkers zijn oorspronkelijk gemaakt voor hartritmestoornissen. Nu worden ze daarnaast massaal gebruikt tegen hoge bloeddruk en migraine. Ze blokkeren de bèta2- of/en de bèta1-receptor op cellen d…
Bloeddruk, bloeddrukmeters

Bloeddruk, bloeddrukmeters

Er is veel met de bloeddruk gemoeid. Hoe hoog of laag mag het zijn? Wordt het met de hand of met een apparaat gemeten? Moet het aan de rechterarm of linker arm gemeten worden? Waar luister je naar met…
Werking en bijwerkingen van ACE remmer(s) (zoals Enalapril)

Werking en bijwerkingen van ACE remmer(s) (zoals Enalapril)

ACE remmers zijn medicijnen tegen hoge bloeddruk. Twee voorbeelden van ACE - remmers zijn Enalapril en Lisinopril. De bloeddruk wordt bepaald door de hoeveelheid bloed, de hoeveelheid bloed die het ha…
Hoge bloeddruk medicatie bij risico patiënten (HVZ)

Hoge bloeddruk medicatie bij risico patiënten (HVZ)

Het gaat hier om patiënten met een hoger risico op complicaties door hoge bloeddruk. Een complicatie van hoge bloeddruk kan atherosclerose zijn, het dichtslibben van de bloedvaten. Door dit dichtslibb…

Bouw van bloedvaten en bloeddrukregulatie

Uiteindelijk is het de druk in de bloedvaten die de bloeddruk bepaalt. Bloedvaten bestaan onder andere uit spierweefsel. Daardoor kunnen bloedvaten nauwer of wijder worden, en zo wordt de druk in een…
Gepubliceerd door Sleurholts op 06-07-2015, laatst gewijzigd op 09-02-2018. Het auteursrecht (tenzij anders vermeld) van deze special ligt bij de infoteur. Zonder toestemming van de infoteur is vermenigvuldiging verboden.

Bronnen en referenties
  • 1. H.J.G.H. Oosterhuis, Klinische neurologie, dertiende druk, Bohm Stafleu van Loghum, Houten.
  • 2. Hijdra A., Koudstaal P.J., Roos R.A.C., Neurologie, tweede druk, Elsevier/Bunge.
  • 3. Van der Meer J., Stehouwer C.D.A., Interne geneeskunde, dertiende druk, Bohm Stafleu van Loghum, Houten.
  • 4. Van Everdingen J.J.E., Klazinga N.S., Pols J., Pinkhof-Hilfman, Geneeskundig woordenboek, negende herziene uitgave, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Diegum.